Werken van Anneke Meiners:
Leegte
Er is een leegte onheilspellend naderbij geslopen.
Ze wacht me op, omsingelt elke enthousiaste daad
alsof ik mij wellevend achterlaat
en, in de huid van toeschouwer gekropen,
bewegingloos bezie hoe alles af gaat lopen.
Het einde dat mij en de anderen te wachten staat
toont in de schaduwen zijn kil gelaat.
Ternauwernood houd ik mijn ogen open.
Is dit mijn lot dat ik maar heb te nemen?
Is deze duisternis een nieuw begin?
Schoorvoetend zoek ik naar verborgen zin,
neem in gedachten net zo lief de benen.
Waarheen? Al wat vertrouwd was lijkt verdwenen.
De leegte haalt mij onontkoombaar in.
Uithouden is
niet huilen maar hijgen
in rottende dampende
gapende grotten
schoorvoeten struikelen
vallen niet opstaan
likken de grond
zonder wil of dank,
slepen de modder
door zwart lachend water
bijten de tong
op de lippen geen roep,
niet huilen maar hijgen
met hopen de handen
schampen de muren
de ruimte dicht,
op de huid in het bloed
de dringende reden
deze, die ene,
gesloten de ogen
straks lichter misschien,
de dringende reden
verboden te spreken
de dringende reden
die blijft
ALS IK OOIT
Als ik ooit m’n ogen niet meer open doe,
treur niet, ik loop door zonnige verhalen,
de stemmen uit mijn jonge jaren in mijn oor.
Door diep verlangde kleuren zal ik dwalen
en zij die op mij wachtten, gaan mij voor.
DROOMGEZICHT
Als in een droomgezicht schoven de wolken open:
ik zag hun silhouetten langs de hemel gaan,
in kalme rijen naar de einder lopen,
de ogen nederig geloken,
ver afgewend van aards bestaan.
En in hun spoor verschenen flarden levensvragen
als opkomende nevel over avondland,
herinneringen aan vergane dagen
die nauwelijks het daglicht zagen,
verblekend aan een binnenkant.
Plots kon ik scherp en helder wat ik zag verklaren,
een zonnestraal ving juist een vaag bekend gezicht:
zij die in schaduwen verborgen waren,
stil, onopvallend al hun jaren,
zij traden eindelijk aan het licht.
BESEF
Ineens de gedachte:
het zal toch niet waar zijn,
dat eerst de dood
inzicht brengt
in waar het werkelijk om gaat
dat jij
dat ik
dat het meest wezenlijke
tussen ons
zich toont
als alles voorbij is.
NAAR BINNEN
En als ik dan naar binnen ga
komt wat verleden lijkt mij na:
hoor ik de woorden, voel de kracht
en alles wat ons samenbracht
stroomt langs in fonkelende kleuren.
Hoe kan dit schouwspel zo verscheurend
en toch zo alomvattend zijn?
De buitenwereld is te klein
om deze grootsheid plaats te geven.
Maar binnen groeien dood en leven
over alle grenzen heen:
oneindig stralend, tijdloos Eén.
Evert Kloosterboer:
Scharnegoutum, 15 11 2015.
Martenskerkterp, novemberzondag, regen, nat plaveisel.
Hierheen geblazen, van ver en dichtbij.
Grafzerken, getuigen, doden en levenden.
Feestelijk welkom in warme ruimte.
Kom maar… podium en piano.
In volle bezetting herhalen en bijpunten van klankresten.
Vanaf het begin van dit poëtisch-muzikale tweede treffen weet iedereen al dat dit een onvergetelijk, hartveroverend iets wordt.
Harmonieën, legpuzzelstukken, Parijs, einde en doorkijk, ziel en zaligheid, introspectie, ogen die elkaar zoeken, humor en gemoed.
Alles klopt, maakt contact, vlamt en roert.
Piet Postuma:
Terp
Als een steen in een vijver hier de kerk
kern in wijkende kringen van graven, bomen, huizen, het vlakke land;
middelpuntvliedend maar veilig want
hier omringen ons levenden de doden en
beschermen nu kale bomen tegen het woeden van de hemel
terwijl binnen poëzie nieuwe werkelijkheid schept
in het duisterende licht voor het winter wordt.
Moment van inkeer, uur van omkeer.
Hier waart het woord.
Een lied zingt de zachte krachten terug in een verstenende wereld
van gelaat tot gelaat vlucht het somber sediment van aardlagen aanslag
en woelt de ziel zich bloot voor even onstuitbaar
in ogen die oplichten
wees stil – om wat hier gebeurt
twee dagen na twee dagen eerder.
ik zie de bomen zich nieuwsgierig naar de vensters buigen
om wat hierbinnen gaat leven in dit menselijk gesteente
zij willen deel zijn van het stromen dat ontstaat
de wereld in
onweerstaanbaar in golven woord en klank
in mensen en dingen